Inschakelprocedure

Voor de namen en locaties van de connectoren, raadpleeg het volgende gedeelte.
Namen en functies van onderdelen

  1. Controleer de verbinding met de Manipulator.
    Controleer de verbinding tussen de M/C POWER-connector en de M/C SIGNAL-connector.

  2. Controleer de verbinding tussen de I/O-veiligheidsconnector en de noodstopingangsconnector.

  3. Sluit de TP-bypass-stekker op de TP-poort aan.

  4. Sluit de netkabel op de voedingsaansluiting aan.

  5. Zet de POWER-schakelaar van de Controller aan.

  6. Wanneer de Controller normaal opstart, gaat het 7-segmentendisplay ongeveer 30 seconden na het inschakelen van de voeding knipperen (----).

    Als er een fout wordt weergegeven, controleer dan de aansluitingen van stap (1) t/m (5), en zet de voeding uit en weer aan. Neem contact op met de leverancier als er nog altijd een fout wordt weergegeven nadat u de verbindingen hebt gecontroleerd en de voeding hebt uit- en aangezet.

BELANGRIJKE PUNTEN


Nadat een Controller met een interne koelventilator is ingeschakeld, zal de ventilator ongeveer 10 seconden draaien. Daarna stopt de interne koelventilator van de Controller met draaien. De ventilator begint weer te draaien wanneer de robot begint te werken (motor AAN).

  1. Voer de volgende controles uit nadat de Controller normaal is gestart.

    Controle Procedure Resultaten
    Werking van noodstop Druk op de noodstopschakelaar terwijl de motor voeding krijgt.

    Op het 7-segmentendisplay van de Controller wordt "EP" weergegeven.

    In Epson RC+ wordt een noodstop weergegeven.

    Werking van beveiliging Open de beveiliging terwijl de motor voeding krijgt.

    Op het 7-segmentendisplay van de Controller wordt "SO" weergegeven.

    In Epson RC+ wordt de beveiliging weergegeven.

    BELANGRIJKE PUNTEN


    Als u andere resultaten hebt, voer dan de volgende controles uit. Neem contact op met de leverancier als het probleem blijft bestaan.

    • Controleer de bedrading.
    • Controleer de functies die aan de veiligheids-I/O zijn toegewezen.
  2. Als er verschillende veiligheidsfuncties zijn ingesteld, controleer dan de toegewezen veiligheidsfuncties.

Controle Procedure Resultaten
SLS Schakel de bedrijfsstatus van SLS om door de veiligheidsingang om te schakelen Op de I/O-monitor wordt inschakeling en uitschakeling van SLS samen met de ingang omgeschakeld
SLP Schakel de bedrijfsstatus van SLP om door de veiligheidsingang om te schakelen Op de I/O-monitor wordt inschakeling en uitschakeling van SLP samen met de ingang omgeschakeld
Zachte asbeperking Ga de zone opzettelijk binnen met de jog of op andere wijze *1 Wijzigt naar STO-status
STO-uitgang Bedien de noodstopknop of beveiliging om de STO-status te wijzigen De ingang van het aangesloten veiligheidsapparaat verandert
Noodstopuitgang Druk op de noodstopknop De ingang van het aangesloten veiligheidsapparaat verandert
Inschakel-uitgang Neem de inschakelschakelaar vast De ingang van het aangesloten veiligheidsapparaat verandert
SLS-uitgang Schakel de bedrijfsstatus van SLS om door de veiligheidsingang om te schakelen De ingang van het aangesloten veiligheidsapparaat verandert
SLP-uitgang Schakel de bedrijfsstatus van SLP om door de veiligheidsingang om te schakelen De ingang van het aangesloten veiligheidsapparaat verandert

*1 Om uit de beperkte zone te ontsnappen, schakelt u met TP naar de TEACH-modus.