Veiligheidsingangen

De veiligheidsingangen hebben een redundant circuit. Er treedt een fout op als de ingangen gedurende twee of meer seconden verschillen.
De veiligheidsingangen hebben vijf kanalen, met onafhankelijke ingangsaansluitingen en één 24 V/GND-aansluiting (COM) gemeenschappelijk voor alle vijf de kanalen.
Let bij het aansluiten van de draden op de pentoewijzingen van de I/O-veiligheidsconnector in de signaaltoewijzing.

Specificaties van de veiligheidsingang

Interfacespecificaties
Voor gebruik van de veiligheidsingangen is een SELV-gecertificeerde externe voedingsbron vereist.
De aansluitdraden moeten AWG24 tot 16 zijn of worden verwerkt met een draadeindhulsklem, en de lengte mag niet groter zijn dan 20 meter.
Controleer voor details over aansluitingen en verbindingen de XW4M/XW4N-specificaties.

Beschikbare functies
De volgende functies zijn beschikbaar als deze geconfigureerd zijn in de Safety Function Manager. Voor details over de instellingen, raadpleeg de volgende handleiding.
"Robotcontroller, Veiligheidsfunctiehandleiding"

  • Noodstop
  • Beveiliging (SG)
  • SLS-functie AAN/UIT
  • SLP-functie AAN/UIT

Elektrische specificaties van de veiligheidsingang
Ingangsspanningsbereik: +12 tot 24 V ±10%
AAN-spanning: +11 V (min.)
UIT-spanning: +5 V (max.)
Ingangsstroom: Typ. 11 mA bij +24 V

Het ingangscircuit gebruikt een bidirectionele fotokoppelaar, dus er zijn twee soorten verbindingen mogelijk. Raadpleeg de aansluitvoorbeelden.

Aangesloten randapparaten
In de onderstaande tabel staan de veiligheidsmodellen die op de veiligheidsingangen kunnen worden aangesloten.
Veiligheidsapparaten met diagnostische pulsen moeten een maximale pulsbreedte hebben van 500 us en een minimaal diagnostisch pulsinterval van 20 ms.

Apparaatnaam Certificatie
Lasergordijn IEC 61496-1 type 4
Laserscanner IEC 61496-1 type 3
Veiligheids-PLC IEC 61131-2
Veiligheidsschakelaar IEC 60947-5-1