De veiligheidsfunctieparameters controleren

In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de veiligheidsfunctieparameters op een ontwikkel-pc controleert.

  1. Verbind de ontwikkel-pc met de Controller.
    De ontwikkel-pc met de Controller verbinden

  2. Selecteer in Epson RC+ het item [Setup] - [System Configuration] om het dialoogvenster [System Configuration] weer te geven.

  3. Klik onder [Controller] - [Safety Functions] op het item [Safety Function Manager].
    De Safety Function Manager wordt gestart.

  4. Controleer in de Safety Function Manager de veiligheidsfunctieparameters die voor de Controller zijn ingesteld.
    Raadpleeg de volgende handleiding voor details.
    "Robotcontroller, Veiligheidsfunctiehandleiding"

Begininstellingen voor veiligheidsfunctieparameters

Deze procedure is alleen bedoeld voor gebruikers die de veiligheidsfunctie-instellingen willen wijzigen.
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de begininstellingen voor veiligheidsfunctieparameters op een ontwikkel-pc instelt.

  1. Start de Safety Function Manager.
    Voor de opstartprocedure, zie stap 1 t/m 3 van "De veiligheidsfunctieparameters controleren".

  2. Wijzig de veiligheidsfunctieparameters in de Safety Function Manager.
    Voor details over het gebruik van de Safety Function Manager, raadpleeg de volgende handleiding.
    "Robotcontroller, Veiligheidsfunctiehandleiding"

  3. Ga na of de veiligheidsfuncties correct werken.
    Voor het controleren van de werking van veiligheidsfuncties, raadpleeg de volgende handleiding.
    "Robotcontroller, Veiligheidsfunctiehandleiding"

De werking van veiligheidsfuncties controleren (noodstopschakelaar en beveiliging)

  1. Raadpleeg de volgende informatie om de werking van de noodstopschakelaar te controleren.
    Een noodstopschakelaar aansluiten
    Aansluiten als noodstop
  2. Raadpleeg de volgende informatie om de werking van de beveiliging te controleren.
    Aansluiten als beveiliging