Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van de veiligheidsfuncties van de robotcontroller

Volg de onderstaande veiligheidsvoorzorgsmaatregelen op wanneer de veiligheidsfuncties van de robotcontroller worden gebruikt.

WAARSCHUWING


  • Controleer de instellingen van veiligheidsfunctieparameters wanneer een robotcontroller in de beginstatus of met onbekende instellingen van veiligheidsfunctieparameters wordt gebruikt. En laat de Manipulator pas werken nadat u vertrouwd bent met de werking van de veiligheidsfuncties.

  • Controleer of het bedoelde bedrijf correct wordt uitgevoerd als de gebruikstoestand gewijzigd is, bijvoorbeeld na een wijziging van veiligheidsfunctieparameters of na onderhoud en vervanging van onderdelen.

  • Gebruik voor bedrijfscontroles de modus met laag vermogen.
    De beperking van het motorvermogen zorgt voor veiligheid van de operator en vermindert het risico op vernietiging en beschadiging van randapparatuur door onvoorzichtige bediening.

  • De werking van de veiligheidsfunctie kan ook worden gecontroleerd met behulp van de virtuele controller. Er zijn echter verschillende beperkingen, zoals het niet kunnen verkrijgen van de exacte reactietijd en stopafstand. Raadpleeg de informatie over de stopafstand en stoptijd die apart in elke robothandleiding wordt vermeld.

  • Gebruik echte controllers om te controleren of de veiligheidsfunctie correct werkt. Het is noodzakelijk om de daadwerkelijke werking te controleren in plaats van alleen het display en de werking in de simulator te controleren.

  • Controleer of de veiligheidsfunctieparameters zoals bedoeld zijn ingesteld voordat volledig bedrijf wordt gestart.

    De parametercontrolesom van de veiligheidsfuncties wordt berekend op basis van de veiligheidsfunctieparameters. Als de parametercontrolesom van de veiligheidsfuncties veranderd is, betekent dat dat er veiligheidsfunctieparameters gewijzigd zijn. Een verkeerd ingestelde veiligheidsfunctie kan ernstige veiligheidsproblemen veroorzaken.

  • Controleer voordat volledig bedrijf wordt gestart of de veiligheidsapparaten, zoals de noodstopschakelaar en de beveiligingsschakelaar, allemaal werken. Als de schakelaars tijdens bedrijf niet correct werken, kunnen de veiligheidsfuncties mogelijk niet in werking treden in een noodsituatie. Dat is uiterst gevaarlijk en kan leiden tot ernstig letsel voor operators en/of ernstige beschadiging van apparatuur.

  • RC700-E- en RC800-serie verschillen in stopgedrag door veiligheidsfuncties (snelheidsveiligheidstoezicht (SLS), positieveiligheidstoezicht (SLP), gewrichtshoektoezicht en zachte asbeperking). De status, weergave en meldingen voor elke Robotcontroller worden in de volgende tabel weergegeven.

Item RC700-E RC800-serie
7-segments LED-display van Robotcontroller Weergave als (-EP-)
(EP)※3
Weergave foutnummer
4-cijferig foutnummer (0,5 seconde) en (EEEE) worden herhaaldelijk weergegeven (0,5 seconde)
Stoppen Noodstop (stopcategorie 1) Noodstop (stopcategorie 1)
Resetten Na het oplossen van alle problemen die ervoor zorgden dat de robot stopte, reset u de Controller※1 Na het oplossen van alle problemen die ervoor zorgden dat de robot stopte, reset u de Controller※1
Controleren waarom de robot is gestopt Raadpleeg de opmerkingen voor gebeurtenissen 27 en 28 in de systeemgeschiedenis※2 Raadpleeg het foutnummer of de opmerkingen voor gebeurtenissen 27 en 28 in de systeemgeschiedenis※2
Status van de Robotcontroller Noodstopstatus※3 Foutstatus

※1 Raadpleeg het volgende gedeelte.
De robot resetten nadat deze door een veiligheidsfunctie werd gestopt

※2 Raadpleeg de volgende handleiding.

  • "Epson RC+, Gebruikersgids - [System History] (View Menu)"
  • "Status Code/Error Code List - Code Number, Details of Note Information"

※3 De robot bevindt zich alleen in een noodstopstatus wanneer de motor aan staat. In het geval van een Motor Uit-status, zal het inschakelen van de motor resulteren in een fout, tenzij u de oorzaak van het stoppen van de motor elimineert.